maandag 7 mei 2012

Hoe de Appie mijn jeugdtrauma oploste

Na maandenlange scriptie-stress en andere aangelegenheden (zoals Koninginne- en Bevrijdingsdag) kan ik eindelijk weer eens ontspannen achter mijn computer zitten. Ondanks dat ik nauwelijks inspiratie had, de afgelopen weken - al mijn concentratie richtte zich op bronzen halsringen en grafvelden uit de ijzertijd - weet ik nu plotseling waar ik over schrijven moet. Dit dankzij mijn moeder en Albert Heijn. 


Mini-winkeltje
Dat komt zo. Toen ik klein(er) was, een jaar of zes, zat ik in mijn prinsessenfase. Ik droeg alleen maar jurkjes, wilde mijn haar laten groeien tot aan mijn knieholtes, legde een verzameling make-up aan en kapte de haren van mijn Barbies (lees: ik verfde ze blauw met nagellak). Elk jaar rond december, als de Intertoysgids in de brievenbus plofte, wist ik precies wat ik wilde hebben. Gretig spitte ik de folders door op zoek naar mijn favoriete speelgoed: een mini-winkeltje. Oh, ik zag het al helemaal voor me: hoe ik met een schort om achter de toonbank zou staan, kartonnen pakjes melk en plastic appeltjes verkopend aan al mijn klanten. Het was een mooie droom, ééntje die nooit bewaarheid werd bovendien. Hoe zeer ik het ook verlangde, Sinterklaas zag mijn wens elk jaar weer over het hoofd. Het was een grote teleurstelling. (Bijna net zo erg als toen ik de elf-Barbie met vleugels kreeg die, in tegenstelling tot wat je op de reclame zag, helemaal niet écht bleek te kunnen vliegen.) Bij gebrek aan beter maakte ik mijn eigen winkel, knipte mijn eigen papiergeld en 'verkocht' mijn knuffels en Barbies. Hoewel mijn ouders met engelengeduld elke keer weer de klant bleven spelen (wat een beproeving moet dat zijn geweest!) bleef ik stiekem hopen op het echte werk: de miniatuursupermarkt uit de Intertoys. 


De Barbie, die niet echt vliegen kon
Natuurlijk kreeg ik hem nooit. Vier jaar later was ik trouwens geen prinsesje meer en was ik veranderd in een echte tomboy, klimmend in bomen en met zulk kort haar dat ik net een jongetje leek. De winkeldroom vervaagde, maar bleef toch altijd sluimeren op de achtergrond. Toen mijn kleine nichtjes voor hun verjaardag een mandje kartonnen mini-producten kregen en meteen aan het winkelen sloegen, voelde ik het verlangen mee te doen. Het liefst had ik het kadootje stiekem meegenomen naar huis. "Dat heb ik nou willen hebben", verzuchtte ik tegen mijn moeder, die verbaasd opkeek: "Ik ook! Maar ik kreeg het nooit!" "Ik ook niet!" riep ik terug, "hoe vaak ik het ook aankruiste in de Intertoysgids." Mama snapte dat ze haar eigen jeugdtrauma op mij had overgebracht. We beseften tegelijkertijd dat het inmiddels te laat was om het op te lossen: onze kindertijd was voorbij en om nou als volwassenen een mini-winkeltje te beginnen...  


Toen ik echter een paar weken geleden bij mijn ouders was en rustig op de bank zat te lezen, kwam mijn moeder op me af met haar handen achter haar rug. Ze grijnsde van oor tot oor en zei: "Raad eens wat ik heb?" Vóór ik kon antwoorden, overhandigde ze me een Albert Heijn-blik, dat ik verbaasd heen en weer rammelde. Zo te horen zat het vol met...
"Maak maar open!", zei mama, nog altijd even blij. Langzaam haalde ik het deksel van de pot, om tot mijn grote verrassing een hele verzameling aan miniatuur-producten aan te treffen. Ik sprong een gat in de lucht. "Mag ik het houden?" vroeg ik, nog vol ongeloof. Dat mocht.  




Nu staat het blik op mijn kamertje in Leiden. Op gezette tijden maak ik het open en zet de kartonnen pakjes op een rijtje, om er een paar minuten naar te staren en ze te herschikken. Hoewel ik me wel eens druk maak om het feit dat de tomaat net zo groot is als een pak hagelslag, zet ik die ergernis gauw opzij - ik heb immers eindelijk mijn eigen winkeltje, en ondanks een gebrek aan klandizie, ben ik nog nooit zo tevreden geweest. De Appie is mijn redder in nood; na jaren is mijn jeugdtrauma verleden tijd. Mocht ik ooit een dochtertje krijgen, dan hoop ik dat ze ervan houdt om winkeltje te spelen. 

zaterdag 31 maart 2012

Apparatuur-kuren

Ik ben ontzettend blij!
Mijn computer doet het weer. Hij leeft! Al sinds een week, dat wel, maar de blijdschap is er niet minder om. Hoewel ik moet zeggen dat het heerlijk is om een paar weken zónder beeldscherm te leven (zodat je eindelijk eens toekomt aan het lezen van een goed boek, het opruimen van je kamer of het huren van een film), is het heel prettig eindelijk weer achter mijn laptopje te kunnen zitten. Stukken beter dan de computers in de UB, of die van mijn ouders, waar ik elk moment achter vandaan gehaald kan worden door mijn Skyrim-spelende broer. 

www.foksuk.nl
Het is nog een wonder, dat mijn laptop het zo lang uitgehouden heeft. Ik kreeg het ding op mijn negentiende verjaardag, en sindsdien deed hij het prima. Pas in december kreeg hij de eerste klap te verduren: water over zijn toetsenbord. Amper twee maanden later kreeg hij de tweede klap, nu letterlijk. Ik gaf zijn harde schijf zo'n optater, dat ik hem gelijk naar de computerhemel zond. Een regelrechte apparatuur-mishandelaar, ben ik. Elektriciteit en ik gaan niet samen. (Een elektrische fiets zou helemaal uit den boze zijn...)

Gelukkig zijn er mensen om mij heen, die mijn misdaden jegens het computerdom weer recht kunnen (en willen) breien. Mensen die bereid zijn de sporen rondom mijn hardeschijfmoord uit te wissen. Ze bestaan! En dat ik op dit moment weer achter mijn toetsenbord kan zitten, is daar het harde bewijs van. 


Mijn onverwoestbare Samsung
Nu is het nog te hopen voor de rest van de elektrische apparaten op deze wereld, dat zij niet ten prooi zullen vallen aan mijn kuren. Mocht Apparatuur een volk zijn, ik zou de dictator zijn die genocide pleegde. De reden waarom ik geen dure Blackberry in mijn jaszak heb zitten, is niet alleen omdat ik arm ben, en zogenaamd alternatief: dat is omdat ik bang ben hem te vermoorden. Ik kan niet voor mezelf in staan als het om elektronica gaat. Sinds de zes jaar dat ik mobiel kan bellen (en dat is kort, voor een 21-jarige), heb ik bijna tien telefoontjes versleten. Dit is niet overdreven. Ze werden gestolen, vielen uit mijn handtasje, verzopen terwijl ik belde in de stromende regen, of hielden er gewoon plotseling mee op. Mijn huidige Samsung, een (moderne) kanjer van het kaliber Nokia 500, is vaker op de grond gevallen dan ik van mijn fiets. Hij doet het - even afkloppen - nog steeds.

Deels ontplofte waterkoker
Verder langs mijn elektronische moord & doodslag-annalen: MP3-spelers en iPods weigeren dienst, of vallen in de wc-pot. (Niet mijn schuld! Hoe kon ík nou weten, dat zo'n ding opeens toe wilde geven aan de macht van de zwaartekracht?) Ovens laten spontaan hun knoppen los als ik eraan zit. (Niet mijn schuld! Hoe kon ík nou weten, dat je de andere kant op moest draaien?) Waterkokers besluiten te ontploffen als ik in hun buurt kom. (Niet mijn schuld! Hoe kon ik nou weten, dat je er geen melk in moet opwarmen?) Dvd-spelers lopen vast, tv-schermen worden geel, audio-installaties blijven haken. Bij een Xbox of Playstation durf ik nauwelijks in de buurt te komen. (Daarbij: ik verlies toch altijd elk spelletje. Dat is weer een heel ander verhaal.)

Provosorisch hoesje voor de camera
En dan heb ik het nog niet eens gehad over de digitale camera-drama's die mijn leven heeft gekend. Zwaartekracht bleek ook hier een lastige factor, net als het ontbreken van beschermende hoesjes, en het onstuimige gebruik van de apparatuur. (Ik wilde nou eenmaal foto's maken bij het zwembad.) 

Resultaat: mijn afgelopen verjaardagen was ik genoodzaakt om mijn ouders op pad te sturen, op zoek naar een betere camera, een nieuwe telefoon, of een hoesje voor de computer. En ik leer er niets van. Ik drink rustig mijn kopje thee als ik aan het typen ben, gebruik de waterkoker nog steeds voor warme melk, en heb geen polsbandje om mijn camera aan vast te houden. Het is dus wachten op een volgend ongeluk. Laten we hopen dat er niemand in de buurt is om te zien dat het allemaal mijn eigen schuld is; dan kan ik die afschuiven op die vermaledijde apparatuur zelf.

zaterdag 10 maart 2012

Pleidooi voor het alleen-zijn

Om deels verklaarbare, deels onverklaarbare redenen is het inmiddels meer dan een maand geleden dat ik mijn laatste blog schreef. Inmiddels heeft de lente zijn intrede gedaan, ben ik bijna klaar met mijn laatste semester, en heb ik een nieuw inzicht verworven. Hoewel...nieuw? Nee, zo nieuw is het niet. Het is een gedachte waar ik al jaren mee rondloop, al sinds ik klein was eigenlijk, maar die pas de laatste maanden vorm heeft aangenomen.
  
Ik vraag me al tijden af waarom mensen het zo lastig vinden om alleen te zijn. Het beeld dat velen van alleengaande, thuis zittende mensen hebben, is een beeld van ontevredenheid, eenzaamheid en teleurstelling in het leven. 

Het is iets van alle tijden. Ergens op je eentje zijn is gek, raar, of positief gezien: hoogst excentriek. De meerderheid van de personen op aarde lijkt altijd een sociale rush na te jagen. Veel vrienden hebben is belangrijk; het laat zien hoe leuk je wel niet bent, hoe bijzonder en hoe geliefd. Afzeggen voor een feestje of ander sociaal gebeuren is nooit handig: wie weet mis je wel een ontzettend leuke avond, waar iedereen nog tijden over meepraat! Misschien mis je wel de liefde van je leven! Excuses als "geen zin" tellen niet meer mee. Je moet dóórgaan, je moet laten zien hoe gezellig je het wel niet hebt. Je moet het leuk hebben. Je moet blijven dansen, feesten tot aan het (bittere?) einde - desnoods met behulp van een drugje hier of daar. Anders heb je gefaald, en anders heeft men medelijden met je.

Ik geef grif toe, dat dit geen originele gedachte is. Zelfs de ELLE besteedde laatst een artikel aan het 'Facebook'-fenomeen. Jongeren van tegenwoordig zijn hedonistisch en oppervlakkig, dat weten we nu wel, en helemaal waar is het niet. Ten eerste zijn er genoeg jonge mensen die wél iets diepzinnigs te melden hebben.  Ten tweede is zogenaamd 'oppervlakkig' sociaal contact natuurlijk iets wat al sinds het begin der tijden bestaat. Maar er zijn grenzen. (Zoals te zien bij Hi.)
Lonely Tree (dianthus.blogspot.com)

De keerzijde is namelijk, dat je nauwelijks meer alleen kunt zijn. Er is altijd wel wat te doen; sociale verplichtingen vliegen je om de oren. Het is lastig om je af te zonderen. En dat terwijl er heel wat te zeggen valt voor het 'einzelgängerdom'.

Misschien heb ik wel makkelijk praten; ik ben iemand die graag alleen is, mezelf goed bezig kan houden. Soms vind ik het prettig een hele dag - of hele dagen - niemand te spreken. In mijn eentje wandelen door de natuur, boodschappen doen, winkelen, koken of een film kijken: heerlijk. Daar is niets geks aan, en ik denk dat vele anderen zich precies zo voelen (ik ken zelf genoeg van deze anderen). Het is alleen jammer, dat er weinig aandacht aan wordt besteed. Voor iedereen is het goed om af en toe alleen te zijn. Je hoeft geen rigoureuze maatregelen te nemen; gewoon om de zoveel tijd een dagje 'vrijaf' nemen, niet reageren op smsjes. Zo cliché als het mag klinken, zo waar is het ook: je hebt dan eindelijk eens tijd om na te denken. 

Vandaar dat ik deze gedachte graag wil delen. Al sinds groep 3 - toen de kinderen op het schoolplein elke dag iemand uitzochten om bij te gaan spelen, terwijl ik thuis een boekje wilde lezen - spookt hij door mijn hoofd. Natuurlijk ben ik niet eenzaam, ik heb vrienden genoeg (en leuke ook!), maar ik ben af en toe wel alleen. Loners zijn niet per definitie anti-sociaal, of saai, of vervelend.  Het wordt tijd dat alleen-zijn net zo geaccepteerd wordt als samenzijn; dat mensen zich terug kunnen trekken zonder dat ze een smoesje of excuus te hoeven gebruiken. Laten we ons met zijn allen een hele dag afzonderen! Het is de moeite waard.

dinsdag 7 februari 2012

Neuswarmer

Kareltje
Mijn kerstboompje, Kareltje, is blij. Hij was er al op ingesteld dat het snel lente zou worden - zijn takjes groeiden en hij had zijn versiering afgeschud - toen het plots begon te sneeuwen. 
Kareltje is nog jong. Hij is nog verbaasd, dat er sneeuw valt in de maand waarin je het niet meer zou verwachten. Hij vindt het niet erg dat er nu pas sprake is van een 'witte Kerst', hoewel Kerst al lang voorbij is. Hij hoeft niet met de trein naar Utrecht of Amsterdam.


Dat is het voordeel van een kerstboom zijn. Je kijkt naar buiten, naar de ondergesneeuwde straat, en je bent tevreden.

Ik ben ook wel tevreden, daar niet van. Wie wordt er nou niet vrolijk van een sneeuwbui? Zolang je thuis kan blijven, zolang je geen grote afstanden hoeft af te leggen en zolang het thuis lekker warm is, is dit winterweer heerlijk. Je moet uitkijken voor kinderen in arreslee-formatie, en vervelende pubertjes die bussen bekogelen, maar dat zorgt tenminste voor wat avontuur. De gladheid verandert mij in een schuifelend omaatje, waardoor ik eindelijk eens goed kijk waar ik mijn voeten neerzet en veel minder vaak omval dan normaal.


Kareltjes uitzicht op de Vollersgracht
 En dan het ijs! IJs brengt de Fries in elke Nederlander naar boven. Afgelopen nacht, één uur stipt, reed er een strak in het thermopak gestoken schaatser over het oppervlak van de Oude Vest. De stad was uitgestorven, zoals altijd op maandagavond, en daar ging hij. Het geluid van zijn ijzers echode tegen de grachtenpanden. Ik liep er langs, me afvragend wat ik zou doen als de arme ziel in een wak terecht zou komen. Bijna was ik zelf ook het ijs op gegaan.

Ik hou dus van de winter. Natuurlijk heb ik het geluk dat ik nauwelijks buiten hoef te zijn, alleen als ik dat wil. Even een stukje wandelen tussen het studeren door maakt mijn hoofd een stuk helderder. 

Toch wringt er iets.

Als ik naar buiten ga, is het koud. Dat lijkt een nogal voor de hand liggende conclusie, maar het heeft me aan het denken gezet.
De kou kan op alle mogelijke manieren worden afgeweerd. Er zijn mutsen voor je hoofd, mét of zonder flappen, er zijn oorwarmers, er zijn handschoenen (als ik die niet weer eens kwijt ben), thermosokken en dito ondergoed, snowboots, sjaals, koltruien, wollen maillots, beenwarmers. Elk warmteverliezend uitsteeksel kan in dik breisel worden gehuld. Toch, en dat is gek - tóch blijft het koud. Hoe kan dat? vroeg ik mij af, terwijl ik van winterverkoudheid mijn neus ophaalde. Het antwoord kwam natuurlijk gelijk.

Het is de neus. De neus zorgt ervoor dat alle warmte, zorgvuldig ingepakt en vastgehouden door allerhande koudewerend materiaal, toch weer verloren gaat. Er is bijna geen remedie voor. Bivakmutsen zijn, samen met boerka's, inmiddels verboden. Het gebruik van een sjaal om je mond en neus te verbergen, zal ook wel gelden als onzuiver. Kortom: er is een gat in de markt, en dat gat moet gevuld worden met neuswarmers.


Ik werd er weer vrolijk van. Misschien moest ik de gok (hahaha!) eens wagen, en mijn eigen bedrijfje oprichten. "Vleeshouwers Neusverwarming" - lang niet gek. Het zou passen in de nieuwe trend van handgemaakte, eerlijke (eco)-kleding. Ik zou twee mensen inhuren om de neuswarmers te laten breien (bij gebrek aan eigen breiskills). Heel het noordelijk halfrond zou me dankbaar zijn. 


Vol goede moed begon ik een doelgroep-onderzoekje op internet. Ik typte "neuswarmers" in, en schrok. Vijfduizend hits! De eerste link zei: Wintertrend: De Neuswarmer.

Wacht - winterTREND? Was ik dan te laat? Dat kon toch niet? Hoe kon het dan dat ik niemand rond had zien lopen met een neuswarmer op?

Al snel wist ik hoe het zat. De neuswarmer die in alle posts en op alle sites als voorbeeld werd gebruikt, zag er zo uit:
Dat is natuurlijk niets. Geen weldenkend mens gaat met een dergelijke creatie de straat op. Je kan nog zo'n blije, wollige breier zijn (niet dat ik daar wat tegen heb), een neuswarmer als deze gaat iedereen te ver. Het lijkt meer op een kaboutermuts; en zelfs kabouters zullen er niets aan vinden.


Er is dus nog hoop. Ik zal eens goed brainstormen met een paar gelijkgestemden, om tot een prachtig neuswarmerontwerp te komen. Een ontwerp dat niets wegheeft van een kaboutermuts, een clownsneus of een een snaveltje. Een ontwerp in een neutrale kleur, een ontwerp dat alle koude buitenhoudt en zonder veel moeite aan het gezicht kan worden bevestigd.

Hoewel.

Ik kan natuurlijk ook een voorbeeld aan Kareltje nemen, en gewoon de rest van de winter binnen blijven. Warme chocolademelk en fleecedeken binnen handbereik. Muziek (zoals dit mooie nummer) luisteren todat ik slaperig wordt. En dan een winterslaap houden, en wakker worden als het echt lente is.






zondag 29 januari 2012

Hoe je een kasteel maakt

Ons gezin heeft, zoals de meeste gezinnen, een aantal vreemde gewoontes. Mijn vader en ik hebben het verzamelen diep in onze genen zitten. In de loop der jaren heb ik diverse collecties aangelegd, variërend van stenen elfjes (30 stuks, elk met een eigen naam) tot lege drankflessen (met datum & gelegenheid erbij vermeld). Pa is de eigenaar van een zeer uitgebreide verzameling miniatuurdiertjes, die zich gezellig op de vensterbanken, boekenplanken en alle andere horizontale oppervlakken hebben genesteld. Dit tot groot ongenoegen van mijn moeder.

Een voorbeeld van ons door verzamelwoede voortgedreven huishouden is mijn voormalige kledingkast.
  't Ouderlijk huis staat kortom, vol met allerhande snuisterijen - en in december wordt het nog een tikkeltje erger. Wij zijn niet van de minimalistische kerstversiering, de zorgvuldig gestileerde dennenbomen of de rustieke accenten. Nee! Wij vullen het huis met schuddebuikende kerstmannen en lichtgevende huisjes; en vooral met veel, héél veel kaarsen. 

Dat laatste is deels geboren uit noodzaak, omdat mijn vader het hele jaar door met graagte zijn geld uitgeeft aan kaarsenstandaards en waxinelichtjeshouders. De standaards staan er negen maanden per jaar een beetje somber bij, maar in de winter mogen ze stralen. Dán begint het Grote Inkopen pas echt; dán kunnen we eindelijk op zoek naar de Ultieme Kaars. Dat is lastiger dan je denkt. Hoop je eindelijk de goede kaars te pakken te hebben, dan blijkt-ie binnen no-time op te branden, raakt-ie misvormd en stort-ie in. Het ergste is nog, als de kaars niet in de standaard blijkt te passen. Dit euvel komt elk jaar voor, en lijkt niet te kunnen worden verholpen. Kennelijk scheppen fabrikanten er genoegen in om afwijkende kaarsen dan wel -houders op de markt te brengen, zodat niets. ooit. past. Nooit.

Goed. Enfin. Ons huis is rond de feestdagen extra brandgevaarlijk, en in januari zitten we met de stompjes. Wat moet je daar nou mee doen? Weggooien is zonde, vinden wij. De oplossing is simpel: je maakt er kunst van. Kijk eens naar onderstaand plaatje:




Dit, mensen, is een kaarsvetkasteel, a.k.a. een 'druipkasteel'. Toegegeven, het is een ietwat monstrueus en onooglijk ding, maar het is gemaakt met liefde en jarenlange inzet. Mijn ouders zijn eraan begonnen toen ze elkaar net leerden kennen, zo'n kwarteeuw geleden. Het is een traditie gebleven. Eind januari gaan wij met zijn allen rond de tafel zitten, monteren kaarsstompjes aan een satéprikker, en beginnen met 'druipen'. Het is altijd een serieuze aangelegenheid, waarbij weinig gezegd wordt. De enkele halve zinnetjes die wij uiten, gaan alleen maar over het kasteel zelf. "Ik ga eens verder aan de toren. Oh, hier mist nog een verbindingsstukje! We kunnen 'm wel wat hoger maken." Het druipen is een bijna meditatieve ervaring.


Serieuze gezichten tijdens het 'druipen'. 

We denken er altijd over na hoe het zou zijn om in het kasteel te wonen. Stel je voor een kaarsvetmannetje te zijn, ronddolend door de eindeloze gangen en over de talloze verdiepingen. Het moet een prachtig gezicht zijn, zoiets als dit:



Wij als satéprikkerhouders moeten wel als goden zijn, voor het kaarsenvolkje. Eens per jaar creëren we, brengen we destructie en vernieuwing. We zijn gevaarlijk en geliefd. 


Natuurlijk is het kaarsvetgevaarte gewoon een nieuwe Snuisterij in onze Grote Galerij van Snuisterijen. Maar het is niet alleen een uitwas van de verzamelwoede: het is de ultieme verzameling. We creëren ons eigen kasteeltje, opgebouwd uit jaren en jaren druipwerk, toegewijde jaren, mooie jaren en minder mooie jaren. We herschrijven de geschiedenis, we vervullen de fantasie van elke verzamelaar: we hebben controle. Niet zomaar controle, maar ultieme controle. Ja, je hoeft geen kaarsvetmannetje te zijn om ons als goden te zien.


Dat gezegd, het is en blijft een lelijk ding.




dinsdag 24 januari 2012

Ode aan Sjakie

Meet Sjakie:
Sjakie is mijn steun en toeverlaat. Hij woont al bijna een jaar aan het hoofdeinde van mijn bed, samen met Japie de papegaai en Kootje de koala. We hebben een gekke verhouding, Sjakie en ik. Op gezette tijden stop ik mijn hand in zijn...eh...

*ahum*


In ieder geval, we hebben het heel gezellig samen. Soms wandelen we door heel Leiden, en trekken we ons niets aan van de rest van de wereld. Natuurlijk worden we wel eens uitgelachen, Sjakie en ik. Het kan ons niets schelen, want we weten allang dat niemand ons begrijpt.

Ik had nooit gedacht nog eens zo veel menselijke trekjes te kunnen ontdekken in een vogel. Een kraai, pardon. Maar zelfs onder de kraaien zijn er weinig, die over zoveel intellect en humor beschikken als Sjaak himself. En andersom, zegt Sjaak altijd, ben ik de enige mens ter wereld met de instelling van een kraai. 

We kletsen en lachen wat af samen. Nou ja, vooral Sjakie kletst.


Een kletst.


(Het houdt maar niet op.)

 
Eehh...


 Wacht eens e...
Bah. Rotbeest.







zondag 22 januari 2012

Raoul Heertje, de koning van Marokko

Het is soms heel prettig een dromenboekje naast je bed te hebben liggen. Zo stonden er een tijdje geleden plotseling bij mij een aantal vrij bizarre dingen in. Ik zal niet uitwijden over de droom zelf - die was zo vermoeiend en onlogisch, dat ik uitgeput wakker werd - maar een aantal beelden staan me nog levendig voor de geest. 
 Ik vloog rond op een donut.
Ik werd toegezongen door een Amerikaanse jury, die geheel en al uit orthodoxe joden bestond. (Ik vermoed dat dit komt, omdat ik rond die tijd Uitverkoren van Chaim Potok aan het lezen was.)
Raoul Heertje was koning van Marokko.

www.toomler.nl

 Hij was niet zomaar een koning. Hij was dé koning, gekleed in een kobaltblauwe mantel (hoe fashion forward van hem!) en met een zelfgeknutselde kroon op zijn hoofd. Zo'n mooie van papier, die je altijd op de basisschool maakte. Er was geen twijfel mogelijk, hij was de Leider.

Nu is dit op zich al best wel vreemd, maar toen ik nog iets dieper nadacht, werd het nog gekker. Want stel je voor dat Raoul Heertje zou weten dat hij in mijn droom terecht was gekomen, en dan nog wel in zo'n belachelijke uitdossing? Wat zou hij daarvan vinden? Hij ként mij niet eens; en toch rent hij daar vrolijk rond in mijn gedachten, in een blauw gewaad. 
Ik begon het ook om te draaien. Wie weet in hoeveel dromen ík terecht was gekomen, zonder dat ik het wist? Geheel en al toevallig, als toeschouwer, of misschien wel rondvliegend op mijn rode donut.

Natuurlijk is de kans dat Raoul Heertje in iemands droom voorkomt honderd keer groter dan dat ík in iemands hoofd rondhuppel. En het feit dat ik meneer Heertje in mijn droom aantrof, is ook weer niet heel vreemd. Hij is namelijk een graag geziene gast in mijn gedachten.

Als ik iets over Wilders lees, of desnoods over Yolanthe Cabau van K...nou ja, die dus, dan bemerk ik dat ik ergens in mijn achterhoofd een miniatuur-Heertje heb zitten, die kwaad tegen alle domheid in Nederland fulmineert. Zo dus: Boze Heertje, of zo: Boze Heertje 2. Elke keer wil ik de kleine Raoul in mijn hersenen toeroepen: "Zo is het! Je hebt helemaal gelijk!" Soms zijn er gewoon van die mensen, die precies lijken te zeggen wat je zelf altijd al dacht.


Ik was dan ook erg blij toen 'de fantastische meneer Heertje' en boekje uitbracht. Wel wachtte ik even tot het ding bij de Slegte in de ramsj lag - je bent een student of je bent het niet - maar toen kocht ik het ook gelijk, en las ik het in een zeer SOG-achtige middag in één keer uit. Het had effect: het miniatuur-Heertje in mijn hersenen werd iets groter. Hij zorgde ervoor dat ik me aanmeldde bij Peil.nl, om te kijken of het daar écht zo'n makkelijk te belazeren boel was. Hij werd mijn Achterhoofdman, waardoor hij andere achterhoofdmannen (zoals Maarten van Rossem, Bill Bryson en Redmond O'Hanlon) naar de achtergrond verdreef. Hij domineerde zo'n beetje mijn gedachten, en kreeg zowaar kapsones.


De hele omgeving moest weten hoe leuk "Mark Rutte is lesbisch" wel niet was. Ik was kwaad op Paul Witteman, die de titel van het verhaal niet begreep. (Zelf begreep ik het eigenlijk ook niet, maar dat zette ik opzij.) Ik wilde per sé dat mijn vader het boek zou lezen, en ook mijn huisgenootje - die, nota bene, literatuurwetenschappen studeert! - was bijna zover geweest, of ze was eraan begonnen. Achterhoofdman Raoul, die langzamerhand de alleenheerschappij verwierf, trok een blauwe mantel aan.


"Wat vind je er van?" vroeg ik mijn pa, waarschijnlijk weer eens op een slecht getimed moment (tijdens het weerbericht ofzo). "Huh?" zei hij.
"Van Heertjes boek!"
"Oh, dat. Ik ben ermee gestopt, ik kan dat geouwehoer van die vent niet volgen. Snap er geen reet van."


www.ako.nl
Raoul was diep beledigd. Hij had net een papieren kroontje voor zichzelf geknipt, en wilde tot koning gekroond worden. Ik kwam echter een beetje bij zinnen. Wat mijn vader zegt, bevat altijd een kern van waarheid. Ook hij is een achterhoofdman.


Ik bladerde nog eens door het boekje. Was het geen slecht teken, dat ik het in een paar uur uitgelezen had? En veel van wat er in stond, was zelfplagiaat: Heertje had het al eens bij Dit was het nieuws gezegd. Ik wilde mijn Achterhoofdman - Opperhoofdman? - niet met harde hand afzetten, maar hij moest wel ietsje inbinden. Hij moest  zijn plaatsje vinden onder zijn gelijken.

Heertje liet het er echter niet bij zitten. Wat moest hij nu met zijn mantel, zijn kroon? Mokkend trok hij zich terug in een randgebiedje van mijn brein. 's Nachts probeerde hij een coup te plegen in Marokko.


Jammer genoeg waren mijn hersenen zelfs in droomtoestand onvermurwbaar. In mijn droom waren de Marokkanen niet blij met hun absurd uitgedoste, Nederlandse koning.
Ze joegen hem weg, de bergen in.


Raoul snapte het. Hij kwam tot inkeer, en voegde zich weer bij Redmond, Maarten en Bill. Het scala aan achterhoofdmannen (en de helaas maar enkele vrouwen) dient mij nog altijd van advies, als ik het nodig heb. Maar in overleg, zoals het hoort in 't Nederlandse poldermodel.

zaterdag 21 januari 2012

Stiekem

Jammer is het toch, dat je op deze leeftijd (20) nog zo weinig stiekem kunt doen.

Vroeger werd bijna alles wat je wilde, verboden. Verboden door juffen, meesters, ouders en (in mindere mate) grootouders. Dat was stom, en dat maakte je boos, maar dat zorgde er ook voor dat je stiekem kon zijn.

Je mocht niet te veel snoepjes eten. Als papa en mama even weg waren, deed je stiekem de krakende deur van de provisiekast open, haalde je het deksel van de snoeppot en dán moest je snel zijn, want anders had de hele expeditie geen zin gehad. Was het toch misgegaan, dan liep je met een vriendinnetje naar de drogisterij om de hoek, waar de alleraardigste Ursula je altijd een paar snoepjes gratis gaf. Dan kon je er weer even tegenaan, als je 's avonds allerlei dingen voorgeschoteld kreeg die je niet lustte.

Je moest na het Journaal gaan slapen. Als het licht uit was gedaan, en je een nachtzoen had gekregen, pakte je snel je zaklamp en je stripboek van onder de dekens en ging je stiekem lezen. Het had geen enkel nut, maar het ging om de spanning, het feit dat je ouders je elk moment konden snappen. Nog leuker was het als er vriendinnetjes kwamen logeren. En als het Sinterklaas was, ging je soms zachtjes de trap af om te kijken of Zwarte Piet al iets in je schoen had gedaan.
Je sneed jezelf altijd in de vingers als je 's nachts stiekem opbleef, want je moest de ochtend erna ook altijd op tijd wakker worden.



Je moest naar school. "Ik ben net ge-sms't, het eerste uur valt uit!" Of: je deed alsof je weg ging, maar ging eigenlijk heel ergens anders heen. De eerste keer dat ik spijbelde, met mijn beste vriendin op de middelbare school, deden we dat om een opdracht (voor diezelfde school) af te maken. Hoe braaf! De dag erna zwaaide mijn moeder een vodje papier, de Absentiebrief, voor mijn neus heen en weer: "Wat is dit, Fem?" 
Een paar jaar later waren we gehard - hoewel daar nog enkele keren van doelloos rondzwerven door de school tussen zaten, omdat we niet naar gym wilden - en leerden we hoe we absentiebriefjes meerdere malen gebruiken konden, en welke leraren het niet merkten als je weg bleef.


Je mocht niet te lang wegblijven, je moest op tijd thuis zijn. Je kon weglopen. Dat had je dágenlang (oftewel, een paar uur) voorbereid, je had twee truien aan en een rugzak mee, waarin een pakje crackers zat en een pakje Wicky. Plotseling bleek het toch wel erg koud te zijn. Er waren enge mensen op straat. Het werd donker. De crackers waren op.
Je kwam thuis, en je moeder zei: "Je bent een kwartier te laat!" 
Pardon? Een kwartier? Het leek een hele dag.


Nu heb je dat allemaal niet meer. Je kan niet meer lekker stiekem zijn. Tegenwoordig kleven er allerlei vervelende, dubbelzinnige betekenissen aan het woordje stiekem, net zoals het geval is bij stout. Het woord kan alleen gebruikt worden door ondeugende dames op leeftijd, die zich weer een meisje wanen, of door peuters die het nog in alle onschuld bezigen.


Mijn leven is wat dat betreft doodsaai. Eerst is het leuk, op kamers wonen: plotseling kun je zo laat naar bed als je wilt, colleges skippen, complete zakken chips leegeten, gehele dagdelen in een kroeg doorhalen, of stomme tv-programma's kijken die je ouders nooit wilden zien. Er is helaas niemand die je controleert, en controle is nu juist een voorwaarde voor stiekemheid. Zo wordt het uiteindelijk zelfs een sleur, al die 'gekke' dingen doen. Neem dit nou, in deze vrije maand januari: ik word wakker om 12u 's middags, zit tot 14u nutteloos voor me uit te staren of te lezen met een kop koffie in mijn hand, ga eens naar de suup, werk wat aan mijn scriptie, Facebook wat, spreek af met een vriendin, eet rond half tien nog eens iets, kijk wat afleveringen van The Big Bang Theory en ga rond één, twee uur slapen. Als het niet later is.


Afgelopen jaar kon ik welgeteld twéé keer iets stiekems doen. De eerste keer was het verstoppertje spelen, in een groot huis op het eiland Sint Maarten, samen met wat studiegenoten. De tweede keer was het, toen ik voor Zwarte Piet speelde en midden in de nacht de schoenen van mijn huisgenootjes vulde.


Dat was het dan. Wat een leven! Wat een saaie bedoening, eigenlijk. Waarom is er nou niemand die op je deur klopt en: "Het is al na twaalven! Ga je bed eens in!" of: "Alwéér pasta-pesto?" of: "Doe eens wat aan je scriptie, in plaats van sentimentele blogs te schrijven!" zegt? Is dat niet jammer? Stiekem zijn kan bijna niet meer. Je moet het uit de gekste dingen halen.

vrijdag 20 januari 2012

Een paar manieren om van je fiets te vallen

Er is niets handiger dan een fiets, helemaal als je in Nederland woont.
Toch heb ik er geen. Leiden is daarom een prettige stad voor mij, want bijna alles is op loopafstand. Er zitten trouwens een heleboel voordelen aan lopen.
-Je kan een paraplu vasthouden als het regent. En dan bedoel ik: goed vasthouden, zonder dat je alle kanten op geslingerd wordt, of niet kan zien waar je fietst, of je stuur niet goed kan vasthouden...etcetera.
-Je verdwaalt veel minder snel. (Alhoewel ik alsnog vaak verdwaal, zelfs wel eens in winkelstraten.)
-Je valt minder vaak.

Fietsen in de regen, altijd een feest (bron: www.fietsjunk.nl)



Het laatste is toch echt een grote verbetering in mijn leven. Nog steeds heb ik er een handje van om tegen deurposten, stoepranden of paaltjes aan te lopen, of te struikelen over een losliggende steen, maar dat is altijd duizendmaal beter te incasseren dan wanneer je van je fiets af valt. Als je ergens over struikelt, kun je dat nog altijd oplossen door te gaan rennen, zodat het lijkt alsof je het met opzet deed. Als je van je fiets af valt, ben je gewoon motorisch gestoord.


De laatste keer dat ik op een fiets zat, begin dit jaar, viel ik er gelijk ook weer vanaf. Nog op een bijzonder knullige manier ook.
We waren met de familie op Schiermonnikoog, en ik wilde graag een foto maken van een prachtig zwart paard in de wei. Nu houd ik niet zo van paarden - ze zijn nogal eng - dus ik probeerde tegelijkertijd een grote afstand te houden, mijn fiets tussen mijn benen te klemmen en mijn fototoestel uit het hoesje te halen. Helaas vielen de batterijen uit mijn camera zodra ik wilde afdrukken, waardoor ik genoodzaakt was te bukken om ze op te pakken. Dat ging niet goed. De fiets bukte met me mee en viel bovenop me. Nu lag ik bedolven door een hele hoop ijzer, smeer en vieze banden, platgedrukt in nat gras, met boven mij een nieuwsgierig paardenhoofd. Ik was bang dat het paard op me zou gaan kwijlen, zoals honden wel eens plegen te doen, en wilde zo snel mogelijk weg, maar ik kon me nauwelijks bewegen.

Het zwarte paard
 Natuurlijk kreeg ik pas hulp toen de hele familie was uitgelachen. Een paar minuten later maakte mijn nichtje Freddie, tijdens een spectaculaire afdaling in de duinen, een enorme smakkerd middenin een waterplas. (Deels mijn schuld, trouwens.) Ik ben dus niet de enige.


Vrienden, familie en anderen proberen mij wel eens aan een fiets te helpen, niet op de hoogte van bovenstaand verhaal. Dat vind ik ook wel fijn, want soms is het wel handig om even op je fiets te kunnen springen. Tijdens een veldwerkpracticum in Oegstgeest, twee jaar geleden, was ik blij dat ik niet elke keer om half acht 's ochtends op de bus moest staan wachten. Fietsen helpt beter bij het wakker worden dan koffie. De fiets, die mij elke dag zo trouw naar de archeologenkeet bracht, is vorig jaar helaas een spectaculaire dood gestorven. Een afdaling van een brug, één hand aan zijn stuur (de andere hield een telefoon vast), en een nietsvermoedende tegenligger bezorgden hem een afgebroken trapper en een losgeslagen wiel. De berijdster en de telefoon kwamen met de schrik vrij.


Als ik nog eens nadenk over mijn fiets-ongelukken, zijn die eigenlijk minder te wijten aan motorische gestoordheid, dan aan simpele domheid. Ik reed eens bijna tegen een auto aan toen ik een bocht veel te ruim nam, en - wéér - aan het telefoneren was. Ik ben duizendmaal omgevallen, zelfs in stilstaande toestand, toen ik iets teveel drank naar binnen had gegooid. Ik reed eens op het Museumplein tegen een paaltje aan, dat er - ik wist het zeker! - de vorige dag nog niet gestaan had. (Een bewaker van de Amerikaanse ambassade kwam verschrikt aangerend en wilde per sé dat ik naar de dokter zou gaan, omdat ik recht op het stuur terecht was gekomen. Hij had de klap waarmee ik omgedonderd was, vanuit zijn bewakershuisje kunnen horen.)


Zelfs mijn oppaskindje weet dat ik niet te vertrouwen ben op een fiets. Ze zegt nog altijd: "Fiets fout!", ookal is het inmiddels een maand geleden dat ik met kindje en al tegen het fietsenrek aan ben gevallen. Gelukkig kon ik ons tweeën opvangen en had alleen de pop een beetje pijn.

 Misschien is het dus maar beter ook, dat ik niet vrolijk rondrijd op twee wielen. Ik ben een gevaar op de weg. Soms is het me gelukt om langere tijd een fiets te bezitten, zonder dat er noemenswaardige ongelukken mee gebeurden. Maar dan was er altijd weer een moment, waarop ik, bijvoorbeeld, de fiets middenin Amsterdam onbeheerd en zonder slot achterliet - tijdens Oudjaarsnacht, ook dat nog. Dat is natuurlijk vragen om problemen. Nee; een fiets en ik gaan niet samen. (Nu weet ik hoe 't zit!)




donderdag 19 januari 2012

Het nazi-jurkje-complex

Een paar weken geleden kreeg ik opeens last van schoonmaakwoede.
Dat was in meerdere opzichten vreemd. Het was nog geen lente - in feite was het winter, hoewel je de winter hier in Nederland net zo goed herfst zou kunnen noemen.
Ten tweede had ik nog nooit last van schoonmaakwoede gehad op zo'n normaal, degelijk tijdstip van de dag. Het was nog geen avond. Normaal gesproken begin ik pas met opruimen als het tegen twaalven is, en ik mijn bed moet zoeken onder de rommel die ik er in de loop 
van de dag op heb gegooid. 
Bedompte hoek
Dit keer was de hele situatie anders. Ik keek mijn kamertje - 10 vierkante meter in hartje Leiden - rond, en bedacht me dat ik niet zozeer zin had om het schoon te maken, als wel om alles helemaal om te gooien. Al anderhalf jaar stond mijn bed op precies dezelfde plek, en mijn bureautje stond weggemoffeld in een bedompte hoek. Het idee om met meubels te gaan schuiven stond me ook wel aan. Ik kreeg grootse plannen. Misschien kon ik nog ergens een bankje kwijt? Of een poef? 


"Doen!" zei een huisgenootje van me, die zelf wel eens hele middagen inplant om haar kamer op te ruimen.


Daarom deed ik nog iets wat ik normaal nooit deed. Ik ging op de grond van mijn kamer zitten en keek om me heen; ik maakte zowaar een plan-de-campagne. Een paar minuten later stond de helft van mijn inboedel buiten en kon ik zelf niet meer bij de deur komen.


"Jezus!" hoorde ik iemand op de gang roepen, "wat is dit allemaal?"


"Niet binnenkomen!" Ik liep inmiddels in mijn beha, omdat ik vergeten was de kachel lager te zetten tijdens al deze inspanningen, en ik me daarom in een sauna bevond. Snel probeerde ik ergens een hoekje te vinden om me te verschuilen, maar alles werd ingenomen door kastjes, boeken en stapels kleren die ik zonder enig beleid uit mijn kledingkast had gegooid. Ik propte me tegen de tv aan, die al sinds jaar en dag op twee wankele cd-rekjes rust, en uit zijn evenwicht werd gegooid door mijn plotselinge beweging. Hij sleepte de dvd-speler met zich mee tijdens zijn val, maar ik kon de twee net op tijd redden.


Mijn huisgenoten vroegen of alles wel goed ging en probeerden tussen de stapels spullen door naar binnen te kijken.  

Ik had zin om mijn moeder te bellen, maar deed of er niets aan de hand was. Ik wilde gaan zitten en alles nog eens overdenken, maar er was nergens plek.


Toen zag ik mijn nazi-jurkje liggen.


Nazi-jurkje, dat nodig gestreken moet worden












Ik had het ding al een tijdje geleden naar de achterkant van mijn kledingkast verbannen, en onder al mijn andere jurkjes gelegd, omdat ik er een beetje bang van was. Al tijden had ik hem niet meer gezien, hoewel hij nog wel in mijn hoofd was blijven rondspoken.

De jurk was oorspronkelijk bedoeld als Indiana Jones-outfit. Als archeologie-studente, met een maandlang veldwerk in het vooruitzicht, was ik op zoek geweest naar kleren die zowel leuk stonden als vies mochten worden, en dit leek me perfect. 
Optimistisch had ik er een grote flaphoed en witte(!) bootschoentjes bij gekocht, die de outfit gelijk degradeerden (of up-graden) tot een Rivièra-ensemble. 
Thuisgekomen paradeerde ik trots rond in mijn nieuw gekochte kleren, iets wat ik altijd graag doe. Ik was blij dat ik boodschappen kon doen in Mijn Jurk, en liep vrolijk richting de Dirk, hoewel het eigenlijk nog te koud was voor dergelijke uitspattingen (in Nederland is het trouwens altijd te koud voor dergelijke uitspattingen). Er waren mensen die naar me keken, wat niet verwonderlijk was, want waarschijnlijk zag ik er bizar uit met mijn blote benen en een grijns van oor tot oor.
Iemand groette me uitbundig, zwaaiend met zijn arm.
Ik wilde terugzwaaien, totdat ik besefte wat voor soort groet de man me had gegeven. Even stond ik stil - had ik dat echt gezien? - of had ik het verkeerd begrepen? Ik keek omlaag naar mijn zand legerkleurige jurk en mijn ouderwetse schoenen, en wilde het liefst terug naar huis rennen. De man, die mij inmiddels allang was gepasseerd, was nergens meer te bekennen. Ik wou hem vragen wat hij precies bedoeld had - of wist ik dat wel?


"Nee, joh. Het is echt geen nazi-jurkje, het is typisch een jurkje voor een archeoloog!" bezwoeren vriendinnen me.


Het complex groeide echter met de dag. Opeens hoorde ik mezelf Duitse liedjes zingen onder de douche. Ik kocht een boek met Noorse en Germaanse mythen en legenden. Ik trok een jasje aan, een onschuldig college-jasje, waarop pontificaal een adelaar bleek te prijken.

Duits liedje


Het jurkje veranderde me in een nazi, een Deutsches Mädchen. Ik durfde het niet meer aan te doen. Ik had het letterlijk weggemoffeld. En daar lag het nu, voor mijn neus, verkreukeld en wel.

Langzaam vouwde ik het open. 
Ik dacht de meest gruwelijke taferelen aan te treffen. Dat ik er per ongeluk medailles op had gespeld, of dat ik in een vlaag van verstandsverbijstering een hakenkruis rond het armpje had genaaid. Ik durfde niet te kijken naar het woestijnkleurigje jurkje met de borstzakjes, omgeslagen mouwen en het lintje rond de taille.
Wat ik zag was echter een lief, zij het enigszins verkreukeld ding dat er een beetje hulpeloos bij lag. Toch wel Indiana Jones, dacht ik. Met al die zakjes, waar je je troffel en je loep in op kon bergen, en het taillelint, dat gebruikt zou kunnen worden in tijden van nood, om vijanden van je weg te slaan, of om mensen uit een ravijn op te takelen.
En Indiana Jones vocht toch altijd tegen de nazi's? Een jurkje kon niet én nazi, én Indiana Jones tegelijkertijd zijn.


"Lukt het nog?" vroeg iemand vanaf de gang. "Moeten we je helpen?"


"Het gaat!" riep ik terug, vol goede moed en zin in avontuur door de verzoening met Mijn Jurk. Het lukte me wonderwel om alle meubels precies op de plek te zetten waar ze altijd gehoord leken te hebben. De kamer zag er nu zo uit:



 Gisteren stuurde een huisgenootje, op de hoogte van mijn (niet-meer-zo-grote)-complex, de volgende link op:

Nazi-jurkjes 


Dat deed me inzien dat mijn Indiana Jones-jurkje, mocht het ooit weer van gedachten veranderen en zich als nazi willen presenteren, in ieder geval over stijlgevoel beschikt.